Ik zat nog op de kleuterschool toen het schoolzwemmen begon. Daar moeten mijn ouders blij mee geweest zijn, want mijn ervaringen met open water waren geen feest.
Al vanaf mijn geboorte ging ik natuurlijk mee naar de boot van mijn ouders. De boot was voor hen een heerlijk rustpunt waar de hectiek van alledag even weg kon glijden. In de wind, zon of golven. Voor mij was het slechts een vervelend vervoermiddel. Zodra de trossen los gingen werd ik standaard zeeziek, mijn broer en ik hadden altijd ruzie en de reis van A naar B duurde lang. Nu ik groot ben snap ik hoe heerlijk het voor mijn ouders was op de boot. Maar mijn beleving als kind was nou eenmaal anders. Omdat ik nog niet kon zwemmen, droeg ik een zwemvest. Hij was hard en zat strak. Dat moest, want anders zou hij uitfloeppen als ik te water zou vallen. Omdat ik altijd zeeziek was, was er een flink aantal keer door overheen gekotst. Ik weet zeker dat mijn moeder het ding wel eens uitgewassen moet hebben, maar die zure gallucht is er nooit helemaal uitgegaan. Dit droeg niet bij aan het draaggenot. De beren die ik tegenwoordig op de weg tegenkom, zag ik toen al. Ik vertrouwde dat zwemvest voor geen cent.
Die keer dat ik in Marken op een aanlegtouw ging staan omdat dit zo leuk wiemelde, ging natuurlijk mis. Ik verloor mijn evenwicht en viel letterlijk tussen de wal en het schip. Ik krijste zo hard, dat mijn moeder me zonder na te denken direct achterna sprong. In alle consternatie bleef ze met haar bikinislip aan ons roer haken, met als gevolg dat ze alleen haar bovenstukje nog aanhad. Totaal overstuur werd ik op de kant gehesen. Mijn moeder moest ondertussen een manier bedenken om, onder toeziend oog van de toegestroomde mensen, het water uit te komen zonder slip.
De zwemlessen waren dramatisch. Zondagnacht plaste ik steevast in mijn bed, omdat ik maandag naar zwemles moest. Ik mocht stoppen. Eventjes, tot ik wat groter was en minder bang. Op de lagere school begonnen de zwemlessen weer. Het was nog net zo doodeng. Ik wist zeker dat, als ik mijn voeten van de bodem zou optillen, ik naar de bodem zou zinken en verdrinken. Op wonderbaarlijke wijze ging er toch ergens iets goed, want ik mocht naar ‘het diepe’. Daar begon de ellende natuurlijk opnieuw, want daar moest je erin springen. Ook hier zag ik mezelf alweer op de bodem liggen, om nooit meer boven te komen. Met de blauwe kurkjes het trapje af, zwemmend aan de lange metalen haak ging nog wel. Maar dat springen…… Vanaf de kant werd er naar je geroepen. De badmeesters en juffen waren echt wel aardig, maar hun geduld hield ergens op. Ik was met geen tien paarden tot een sprong te motiveren. Tot de dag dat er een nieuwe badmeester was; Gideon. Gideon was vriendelijk, had een zachte stem en wist mijn vertrouwen te winnen. Als hij nou beloofde, nee zwoor, dat hij mijn hand vasthield tijdens de sprong? Nee echt, hij zou niet loslaten tot ik erin was. Na lang treuzelen en draaikonten durfde ik het aan. En Gideon hield woord. Hij liet pas los als ik het goed vond. En elke keer ietsje eerder. Tot ik op het laatst echt zelf durfde te springen. Het duiken en 7 meter onder water zwemmen duurde natuurlijk wel weer even, maar toch. Volgens mij was ik een jaar of zes toen ik eindelijk mijn A-diploma haalde. Mijn ouders waren mee, en beide opa’s en oma’s. Met cadeautjes en opa met zijn filmcamera. Het filmpje is nog ergens; van het begin tot het eind kun je zien welk kind in het rijtje ik ben. Het kind dat niet stopt met op en neer springen. Na deze hele exercitie tot het diploma, hadden mijn ouders er denk ik wel even genoeg van.
Toen mijn vader jaren later in training was voor de triatlon in het zwembad, ging ik met hem mee. Crawlen leren en banen trekken op donderdagavond. Als we thuiskwamen had mijn moeder thee met Zwitsers (vierkante koeken van de markt, met amandelspijs erin), zalig! Een paar banen verderop waren volwassenen bezig voor hun diploma. Ik realiseerde me ineens dat ik nooit mijn B-diploma had gehaald. Wel was ik een keer mijn blitse zwembril vergeten, in het zwembad. Toen de badmeester me een doos ‘gevonden voorwerpen’ onder mijn neus hield, bekeek ik de brillen. Het waren er nogal wat. ‘Hij zit er niet bij’ mompelde ik teleurgesteld. Mijn vader was kwaad. Ik had er gewoon een moeten pakken en moeten doen alsof het de mijne was. Het was nooit in me opgekomen om dat te doen. Toen de volwassenen afzwommen voor hun diploma, mocht ik ook meedoen voor mijn B. Alsof er niets gebeurd is ben ik dus, net als iedereen van mijn leeftijd, toch nog in bezit van A en B.