Alledaags

Bonker

Dat alles tijdelijk is in het leven, weet je nog niet als je klein bent. De weekenden op de boot van mijn ouders waren dan ook niet door te komen. Toen mijn vader 25 was, tekende en bouwde hij een boot. In de achtertuin in het centrum van Zaandam. Geen suf roeibootje, maar een zeewaardig zeiljacht. Vijf jaar later was hij klaar en kwam het langverwachte moment dat de ‘Bonker’ te water ging. In datzelfde jaar werd ik geboren. Vanaf mijn eerste herinnering bracht ons gezin alle weekenden en vakanties door op de boot. Omdat hij in Hoorn lag en wij geen auto hadden, gingen we er met de trein naartoe. Zwoegend onder een enorme hoeveelheid tassen, wandelden we naar het station. En in Hoorn wandelden we van het station naar de jachthaven. Als het mooi weer was, had mijn vader geen tijd te verliezen. Dan werden op vrijdagavond al alle spreekwoordelijke trossen los gegooid. ‘Als we eerst maar weg zijn’ was het motto. Nu ik groot ben begrijp ik waarom. Weg van de hectiek van alledag. Weg van het werk, de verplichtingen en de chaos. Je kop in de zon en wind en rust. Maar voor mij voelde dat anders. Ik was al zeeziek vanaf het moment dat er een klein beetje golfslag was. Een zeurderig misselijk gevoel dat vanuit je buik omhoog komt. Hondsberoerd voel je je. Als je pech hebt moet je ook nog spugen. Het enige wat je wil, is met je ogen dicht liggen en wachten tot het ophoudt. Het liefst val je in slaap, want dan is de kans groter dat er ongemerkt een paar uur verstreken zijn en de plaats van bestemming bereikt is. Zodra je een voet aan vaste wal zet is het namelijk over.

Wat niet meewerkte was het feit dat de boot niet zo erg groot was voor vier personen. En dat mijn broer en ik altijd ruzie maakten. Het digitale tijdperk was nog mijlen ver weg, dus vermaakten wij ons met de Donald Duck, een spelletje ‘geen ja, geen nee’ of ‘ik zie ik zie wat jij niet ziet’. Vissen was vanaf hij een hengel kon vasthouden, de mooiste liefhebberij van mijn broer. Maar tijdens het varen kon er niet gevist worden. Die snoeren en netten tijdens de tocht, dat was te gevaarlijk. Kort samengevat; wij verveelden ons en vierden dit bot op elkaar. Ik ziek in bed, hij wachtend tot we er waren zodat de hengel eindelijk uitgegooid kon worden. Waar de boot voor ons kinderen slechts een vervoermiddel was om van A naar B te komen, genoten mijn ouders van de tocht en de rust. Geen goede combi, want als we nog maar net de haven uit waren, informeerden wij al ‘wanneer zijn we er?’ Het enige besluit dat mijn broer en ik als kind ooit samen unaniem hebben genomen, was dat we later nooit een boot zouden nemen.

Toen we groter waren, hoefden we niet meer mee. Nog later veranderde onze kijk op de boot. Het was inderdaad heerlijk om af en toe eens uit te waaien met je kop in de zon en wind. Vanaf het moment dat de Bonker gemaakt werd, hebben mijn ouders hem tiptop onderhouden. Elk najaar werd hij uit het water gehesen voor de winterstalling en met militaire precisie geïnspecteerd op gebreken. Er waren altijd lijstjes met zaken die gedaan moesten worden. Naast het normale onderhoud dat bestond uit schuren, lakken en schilderen, vonden er ook altijd nieuwe slimmigheidjes plaats. De  minimalistische levensstijl van mijn vader, was bij mijn moeder wat minder aanwezig. Ik denk mede om van het gezeur af te zijn, moderniseerde mijn vader de boot een beetje door de jaren heen. De lekkende petroleum stormlantaarns, werden vervangen door elektrisch licht. In de puts hoefde je niet meer te plassen, er kwam een wc. (Een puts is een zwarte rubberen emmer met een touw eraan, zodat je ‘m overboord kunt legen.) De te dunne matrassen en kussentjes werden vervangen door zachte dikke. Er kwam meer kastruimte, een opklapbaar kaartentafeltje, en het niet te tillen eettafeltje werd vervangen voor een lichter model. Het hele jaar stond in teken van de boot. In de zomer werd er gevaren of gemopperd, omdat het slecht weer was of omdat er afspraken waren waardoor ze niet weg konden. Het najaar en voorjaar was voor  het onderhoud. Alhoewel er in de zomer ook altijd wel kleine klusjes plaatsvonden. Mijn vader was altijd wel een touwtje aan het splitsen of een mengseltje polyester aan het maken.

Later nodigden we onszelf af en toe uit, als we zin hadden in een dagje rust en gezelligheid. Mijn ouders bedienden de boot samen als een geoliede machine. Je was echt te gast en werd volgestopt met lekkers. We zeilden, dobberden of zaten alleen maar gezellig zonder te varen. ‘Koffiezeilen’ noemden we dat. Als het donker werd en de muggen kwamen op het licht af, verkasten we naar binnen, de kajuit in. Op ongeveer twee vierkante meter kon je met 6 personen opeen gepropt heerlijk gezellig zitten. Mijn moeder toverde borreltjes, sap, koeken en ander lekkers uit en van de vele kastjes. De Primus (het cardanisch kooktoestel) gaf warmte, daar zijn duizenden pannetjes eten op klaargemaakt, nog meer potten koffie en thee op gezet en afwaswater gekookt. Er werd gezeild op het IJsselmeer, richting Waddeneilanden maar ook naar Engeland.

De Bonker ging te water toen mijn vader 30 was. De boot was zijn levenswerk. Elk plankje, onderdeel, kastdeurtje en hoekje is door hemzelf bedacht en vervaardigd. Op een boot is niets recht, alles is rond en glooiend. Overal waar je je hand over laat glijden is, in en op de Bonker, glad en netjes afgewerkt. Zolang mijn ouders konden, hebben ze met de Bonker gevaren. Tot de laatste dag van mijn vaders leven moesten de klusjes op de Bonker doorgaan. Van de week zaten we voor het laatst in de kajuit. Zonder mijn vader. En de boot stond nog op de wal. De ooit zo normale vertrouwde aanblik voelde nu zo anders. Voor het laatst glijdt mijn hand over al het gladde moois. Alsof ik hemzelf nog even aanraak. De Bonker was mijn vader. Melancholie grijpt naar mijn strot. Het is vreemd dat het er ondanks het verdriet, toch zo gezellig is. ‘Het is net een klein kroegje’ merkt mijn moeder op. Ik heb het nooit zo bekeken, maar het klopt. Zelfs ik krijg nu zin in een borrel. We hebben alles nagekeken en nog honderden herinneringen opgehaald.

Alles is tijdelijk. Ook de Bonker moet nu weg. Afgelopen week is hij verkocht aan iemand die er net zo blij van wordt als mijn vader. Dat geeft een fijn gevoel. Er zijn niet zoveel van dat soort mensen. Een klein pleistertje op een dikke wond. Ons hele gezin, met aanhang, staat op de kant als hij voorgoed uit ons leven weg vaart. Mijn broer en ik hebben allebei al jaren zelf een bootje. Nee, geen zeilboten. Mijn broer heeft een prachtige sloep, ook zelf gebouwd. Knap kind van zijn vader. Mijn lief heeft in onze (kajuit)boot alles vernieuwd en opnieuw opgebouwd. Zoveel geleerd van mijn vader. Bij het afscheid van de Bonker, staan de ooit slechtste stuurlui ongetwijfeld vechtend tegen de tranen, aan wal.