Alledaags

Wegpiraat

Het was een doodnormale donderdagmorgen, toen ik in de auto op weg was naar mijn werk. Comfortabel met het kacheltje aan en 538 op de radio. Toen Edwin Evers ermee stopte heb ik lang niet meer geluisterd omdat ik zeker wist dat het nooit meer zo leuk kon worden. Inmiddels betrap ik mezelf erop dat ik minstens elke ochtend wel weer een keer hard lachend in de auto zit. De opvolgers van Edwin zijn ook leuk.

Na een kippenstukje op de snelweg kwam ik aan bij de t-splitsing die, als ik linksaf sla, naar mijn werkplek gaat. Van links kwam een vrachtwagen die ook linksaf moest, net als ik. (Maar dan de snelweg op) Van rechts kwam niets, dus ik kon doorrijden. Dacht ik. Op het moment dat ik met flinke vaart voorbij de vrachtwagen reed flitste er in mijn linkeroog ineens een personenauto in beeld. Die had op de linkerbaan naast de vrachtwagen gereden en ging rechtdoor. Hij had voorrang en ik had moeten stoppen! Ik heb ‘m nooit gezien. Omdat hij naast de vrachtwagen had gereden, kon hij mij ook nooit gezien hebben.

Ik schrok me wezenloos en binnen een halve seconde stond ik op mijn rem. Althans, dat was de bedoeling. Nog steeds geen idee hoe het gebeurde, maar ik trapte mis en stond bovenop het gaspedaal. Ik vloog in volle vaart vooruit en de auto met voorrang vloog op mij af. In de volgende halve seconde zag ik het kanaal op me af komen en moest mijn stuur omgooien naar links. Het rubber piepte op de weg en ik wachtte op de enorme klap die mij finaal in puin zou rijden. Ik slipte, kon nog net de auto op de weg houden maar er kwam geen klap. Inmiddels zat achter me weer een andere auto, dus  stoppen kon niet.

Met trillende handen, mijn hart in mijn keel en tranen in mijn ogen keek ik in de binnenspiegel. Had de vrachtwagen de personenauto geraakt? Had de personenauto moeten uitwijken en was hij gebotst? Over de kop geslagen? In aanrijding gekomen met iemand anders? Er was geen vluchtstrook om even op stil te kunnen staan. Ik kon alleen maar doorrijden en kijken. Kon ik terug gaan, ergens keren? De vrachtwagen had zijn weg vervolgd, de hoek om gegaan en de auto reed nog steeds rechtdoor, hij was niet gestopt. Hoe was het mogelijk, er was niets gebeurd!

Ik had uit willen stappen, naar de bestuurder van de personenauto willen rennen en sorry willen zeggen. Ik had het begrepen als hij me had stijf gescholden, ik had door het stof moeten gaan. Maar nu kon ik niets. Hij mankeerde niets, ik ook niet en de auto’s waren nog heel. Ik moest de laatste twee kilometers binnendoor nog overbruggen, dus geen tijd om toe te geven aan mijn lichamelijke reactie. Happend naar adem, bibberend en proestend heb ik het gered tot de parkeerplaats. Mezelf toegesproken dat ik moest bedaren. Me niet zo moest aanstellen omdat het met een sisser was afgelopen. Toen ik uitstapte voelde ik hoe slap mijn knieën waren. Wat was het ineens heerlijk om in de steenkoude wind te lopen. Bij het afdrogen van mijn wangen ademde ik heel diep de frisse buitenlucht in.

Sinds die donderdag sta ik weer op scherp in het verkeer. Niet dat ik normaal niet alert ben, maar het was kennelijk toch ingekakt. Altijd denken dat het nog wel gaat. Even iets te hard door de bocht of nog even snel door oranje rijden. Het is ook stom. Als je nu een pittig zwart autootje ziet tuffen op de snelweg, die zich precies aan de maximum snelheid houdt, dan ben ik dat waarschijnlijk. Met mijn handen keurig op ‘tien voor twee’ en liever wat langer achter een vrachtwagen sukkelend dan nog even snel inhalen met alle risico’s van dien.

Ik zal voorlopig ook niet meer klagen over asociale weggebruikers. Want de grootste aso was ik van de week. Maar ik deed het niet expres en kan alleen maar denken aan de chauffeur van de auto die ik bijna ramde. Ik moest een halfuurtje bijkomen van de schrik, maar hij/zij zeker weten ook. Sorry.