Alledaags

Spreeuwtje

Ik ben volop aan het genieten als ik met mijn gezicht in het magere zonnetje onze honden uitlaat. Het is zaterdagmorgen, een lange werkweek is achter de rug en ik heb sinds tijden heerlijk uitgeslapen. Na eindeloze regen, wind en sneeuwval is het nu heerlijk. Koud, ja dat wel, maar daarom ben ik zalig weggedoken in een grote coltrui en wind- en waterdicht jack. Het schiereiland waar ik altijd loop ligt er verlaten bij. Aan weerszijden van het pad piepen de Katjes uit de takken en natuurlijk kon ik het niet laten om er van de week al wat af te knippen. Ze staan zo gezellig tegen onze ijsblauwe muur. De straat is nat van de neerslag en het gras is bedekt met een dikke laag smeltende sneeuw. De honden gedragen zich alsof ze de laatste maanden niet naar buiten zijn geweest. Nadat ze uitgedarteld zijn wordt er intens gesnuffeld aan het witte nat.

Halverwege hoor ik ineens gepiep. Het geluid komt vanonder een struik die in een grote plas water staat. Het blijft hoorbaar, maar ik ontdek niet wat er aan de hand is. Een beest dat haar nest bewaakt? Daarvoor is het te vroeg in het seizoen. Een reactie op onze honden? Het lijkt me eerder dat je je schuil houdt in plaats van de aandacht op je te vestigen. Er klopt iets niet. Eerst maar even de uitlaatsessie afronden en op de terugweg kijken. Als ik hurk voor de plek des onheils kijken twee bange kraaloogjes me indringend aan. Hevig schetterend probeert hij zich voort te bewegen. Ik kan niet zien of hij nou verstrikt zit in het struikgewas, ergens aan vastzit of gewond is. Twee dolenthousiaste honden dragen niet bij aan mijn onderzoek moment. Onze draken moeten eerst weg en ik moet iets hebben om het beestje in te stoppen mocht hij/zij medische hulp nodig hebben.

Thuisgekomen speur ik het internet af naar vogelopvang en vind ‘Wildopvang Krommenie’. Van vroeger kan ik me Ann van Briemen herinneren. Een bevlogen dame (leuke woordspeling) op leeftijd die uitrukte waar gevleugelde vriendjes omvielen. Volgens mij zat zij ook in Krommenie, maar is het overdreven om van zo ver te moeten komen voor een kreupel jong spreeuwtje? Ik besluit toch te bellen. Na wat gerommel op de achtergrond klinkt een stem van een oude baas: ‘Met Ed’. Ik geef direct aan dat ik niet weet of ik aan het juiste adres ben en leg hem het verhaal uit. Nee, ik weet niet of hij nog kan vliegen. Goed, ik zal eerst kijken of ik hem uit het struikje kan bevrijden. Misschien vliegt hij wel weg. Als dat niet zo is ga ik proberen hem te pakken. Lukt dat ook niet, dan moet ik de dierenambulance bellen. Helder. Als ik ophang heb ik spijt dat ik gevraagd heb of hij gerelateerd was aan An, ik weet het zeker.

Gewapend met schoenendoos (met gat erin) loop ik met ferme passen terug richting het struikje. Daar aangekomen kan gelukkig niemand horen hoe lullig ik aan het praten ben: ‘schatje, waar ben je nou?’ Met militaire precisie speur ik de plas af. Is ie verdronken of ben ik te laat en is ie al dood? Geen vogeltje. Als ik weer opsta hoor ik vanuit de verte het geluid weer. Aaach, nu zie ik hem spartelen langs het pad. Hevig fladderend en half op een pootje valt hij steeds om. Vliegen wordt niets, dat is duidelijk. Vol medelijden en bewondering aanschouw ik zijn doorzettingsvermogen. Ik wil hem niet bang maken dus sta stil en kom niet dichterbij. Evengoed blijft hij zich verder van mij verplaatsen. Die doos onder mijn arm slaat nergens op want ik krijg hem nooit te pakken.

Gelukkig zit de dierenambulance op een steenworp bij ons vandaan en een vriendelijke mevrouw noteert mijn gegevens. ‘Anja van Vliegen?’ Nee, zonder ‘L’ corrigeer ik haar zoals iedereen altijd gecorrigeerd moet worden. Het is even stil. ‘Oh, wat stom’. Klopt, laat maar. (Dat zei ik niet maar dacht ik wel). Wacht u ons op? Ik beloof het. Na drie minuten word ik teruggebeld. ‘Wat is het huisnummer waar u staat?’ Ik sta op de Hemmes, hier is geen huisnummer, als jullie vóór het kraanbedrijf linksaf gaan komt het goed. Mijn dappere spreeuwtje sleept zich ondertussen steeds verder van me weg. Ik bel naar huis om even te zeggen dat ik wat later ben.

Het busje van de dierenambulance draait het pad op. Twee man sterk komt gewapend met schepnet en kooitje uit het busje en gaat recht op het doel af. De grootste van het stel bekijkt het diertje en concludeert direct dat het pootje gewond is. Ze bedanken me voor het bellen en nemen hem mee. Ik bedank hen voor het snelle en kordate optreden en loop terug naar huis. De buren, die net met de auto willen vertrekken, blijven nieuwsgierig staan kijken. Het is natuurlijk ook een ongebruikelijk gezicht dat ik zonder honden en met doos onder mijn arm vanaf het schiereiland kom lopen. ‘Pakketje verkeerd bezorgd?’ Ik vertel het verhaal. Ondertussen gaat mijn telefoon. ‘Is het opgelost met de vogel?’ informeert ons kind. Opgewekt vertel ik dat alles goed gekomen is. ‘Meen je dat nou, heb je echt helemaal de dierenambulance laten komen voor een vogel? Ik had hem gewoon zelf de nek omgedraaid!’ Zucht, onze opvoedtaak roept.