Alledaags

Spit

Al een paar dagen was ik aan het opruimen op het werk. Mijn collega had me gewaarschuwd om geen capriolen uit te halen en vooral ‘heel te blijven’. Dat was prima gelukt en ik wilde tot slot alleen nog drie zware dozen netjes recht zetten toen ik iets stoms deed. Niet gewoon hurken en tillen, maar vooroverbuigen en eraan trekken. Daar had mijn rug geen zin in en in een fractie van een seconde voelde ik dat het erin schoot; spit. Alle eerdere keren dat me dit in het verleden overkwam, herinner ik me hetzelfde. Je voelt de pijnscheut, je denkt ‘neeeeeeee!’ en probeert hoopvol nog van houding te veranderen. Het is altijd te laat. Nu ook weer.

Nadat ik er eerst een heleboel lelijke woorden uitgooide, hees ik me omhoog aan de vensterbank. Rechtop staan lukte niet meer. Zoals zo vaak de laatste tijd, dacht ik terug aan mijn vader. Hij hoefde maar een kleine verkeerde beweging te maken en hij was al de pineut. Ik kan me talloze keren herinneren dat hij argeloos een krant van tafel pakte om vervolgens in een gekke beweging te schieten om daarna niet meer overeind te kunnen. Ik moest daar altijd erg om lachen. Wat erg eigenlijk, maar het zag er niet uit. Meestal vroeg mijn moeder hem om zijn shirt omhoog te trekken zodat we met z’n allen goed konden kijken hoe het eruit zag. Zijn rug stond dan in een soort S-bocht en het duurde altijd lang voordat het weer goed was. Sommige genen had ik af moeten slaan bij het uitdelen.

‘Ga je naar huis?’ vroeg mijn collega toen ik weer op de afdeling was. Nee, ik bleef natuurlijk. Ik laat me niet op mijn kop zitten door die stommiteit. De werkdag duurde nog maar anderhalf uur, dus dat was te overzien. Het ging alleen allemaal wat trager ineens. Maar toen ik mijn werktas optilde, voelde ik hoe dramatisch pijnlijk dit was. Het kreng was veel te zwaar. Hangend aan de trapleuning strompelde ik voorzichtig richting begane grond. Tuurlijk had ik de lift kunnen nemen, maar ik weet dat bewegen goed is bij spit. Ineens begreep ik waarom zoveel mensen gebruik maken van een rollator; hiermee was de tocht (van normaal 3 minuten) naar de parkeerplaats een stuk rapper verlopen.

In een (kleine lage) auto gaan zitten met spit is geen feest. Ik nam me voor om gewoon mijn schema van de dag af te draaien. Maar even bedenken hoe ik dit het handigst kon aanpakken. Mijn lief had al geappt ‘laat de boodschappen anders zitten joh’, maar dan gaat mijn enigszins perfectionistische brein op tilt. Als de week om is, is onze koelkast namelijk leeg. Mijn moeder zou komen eten en er was nog niets in huis. Mijn boodschappenlijst doorgeven aan iemand anders werkt niet. Niemand die weet dat er met ‘visje’ een in kerrie gemarineerde Pangasiusfilet bedoeld wordt. Mijn moeder afbellen wilde ik niet, veel te gezellig dat ze komt. We zouden vanmiddag voor het eerst gaan varen in onze boot waaraan Floor het hele afgelopen jaar heeft gewerkt. Ook dat wilde ik niet missen. Maar de gedachte aan een wiebelige boot maakte me al een beetje moedeloos. Nou ja, dat zouden we straks wel zien. Eerst maar richting Zaandam. Zachtjes tufte ik (de kuilen ontwijkend) richting supermarkt.

Anders dan anders plaatste ik dit keer alles bijzonder behoedzaam in de kar. Je laat het wel uit je hoofd om voorover te buigen. Bij de kassa zette ik niet alles gelijk in de tassen, maar weer terug in de kar. Ik wist vooraf al dat ik gevulde tassen nooit uit de kar in mijn kofferbak zou krijgen. De lege tassen zette ik in de kofferbak en deed daarna de boodschappen erin. En bij supermarkt twee ook zo. Aan beweging geen gebrek; lekker veel kniebuigingen gemaakt. Ons kind was gelukkig thuis en wilde voor mij best de tassen uit de auto halen en op het aanrecht zetten. ‘Maar mam, tillen doe je toch met je armen en niet met je rug?!’ Was dat maar waar. In de gang stond een vijftien-kilozak hondenvoer. Klaar om door één van ons naar zijn plek gesjouwd te worden. Mijn lief had duidelijk ook inkopen gedaan.

In de keuken lag een briefje; mijn moeder was alvast naar de boot gegaan waar mijn lief ook was. Het opruimen van de boodschappen duurde uren. Maar toen het klaar was besloot ik toch naar de haven te gaan. Om in beweging te blijven op de fiets dan maar. Ik moet zeggen, plotseling remmen of moeten afstappen is een crime, maar fietsen is heerlijk. Zolang je niet door kuilen gaat natuurlijk. In de boot heb ik me als een koningin laten varen. Even snel iets afduwen, een landvast aanleggen of van boord springen was er niet bij. Ik zat voor geen meter, maar het tochtje was super. Gemoedelijk tuften we over de Zaan en langs de pittoreske Zaanse Schans. Een zachte bries zorgde ervoor dat de zon zo fijn aanvoelde. Even alles vergeten.

Ondanks die shit-rug was de dag heerlijk geëindigd. Niet alleen door het varen maar ook omdat we zo gezellig met elkaar gegeten hebben. Stiekem had mijn moeder een doos mergpijpen van een heerlijke banketbakker in de koelkast gezet. Ondanks dat we al bomvol zaten van het diner, gleden die er gewoon nog achteraan met een glas thee. Lekker voor de buis zitten voelde dit keer niet fijn. Dat je door hooikoorts steeds moet niezen ook niet. Met spit zijn de normaalste dingen ineens een hel; iets van de vloer oprapen, je broek aandoen en het aller-ellendigst; je kont afvegen. Ik verlangde naar ons bed in de hoop een beetje te kunnen ontspannen. Oh ja, ik wist ineens ook weer hoeveel moeite het kost om je om te draaien. Ondanks dat ik die nacht zes keer wakker werd, kon ik zowaar een beetje uitslapen.

De volgende ochtend was de misère nog niet veel beter. Ik kijk in de spiegel en zie hoe mijn bekken gekanteld staat en hoe ik voorover hang. Rechtop staan lukt niet. Hoelang zou het deze keer weer duren? Op tafel staat een gezellige bos Pioenrozen, in een transparant glazen vaas. Na een valpartij kreeg ik ‘m ooit van vriendin Natas, toen was het winter en zat er een kaarsje in. Als je goed kijkt zie je op de vaas een tekst staan; ‘Always look on the bright side of life’. En zo is het ook. Het gaat gewoon weer over. Ons kind komt uit bed en ziet me voorbij schuifelen. Onderaan de trap staat nog steeds de baal hondenvoer. Ik word vrolijk begroet; ‘Goedemorgen Quasimodo!’