Alledaags

Poolauto’s

Er is iets nieuws op ons kantoor:  ‘Poolauto’s’. Twee fonkelnieuwe exemplaren, bedoeld voor kortdurende zakelijke bezoekjes zodat zoveel mogelijk mensen er gebruik van kunnen maken. Uiteraard geniet de (elektrische) dienstfiets de voorkeur voor kleine afstanden of, wanneer het goed bereikbaar is, het openbare vervoer. Toevallig precies in de week dat de auto’s in gebruik genomen werden, moesten wij twee middagen op pad om locaties te bekijken in een wijk verderop. Buiten was het rond het vriespunt, er gierde een snijdende wind en het regende steeds.

Ik keek in het reserveringsprogramma en zag de mogelijkheden. Zowel de handgeschakelde Mini 500 als de Peugeot (automaat) waren nog beschikbaar. We zouden met drie personen gaan en ik wist dat onze collega gek is op rijden en vooral in een beetje snelle auto. Om hem te pesten boekte ik voor dag 1 de Mini, met een beetje proppen lukte dat vast wel. Voor de 2e dag, speciaal voor hem, de automaat. In mijn afspraakbevestiging schreef ik aan mijn medereizigers: ‘we gaan met de Mini, lekker knus!’. Ik moest zelf het hardst lachen om mijn grap.

Op de middag van vertrek kondigde onze chauffeur aan dat hij toch het liefst met twee auto’s ging, zodat hij na het bezoek door kon naar huis. Mijn andere collega was net geopereerd aan haar pols dus had ik de eer om de Mini in gebruik te nemen. Voorop gesteld; ik heb niet veel met auto’s. Ze moeten het doen én me van A naar B brengen maar dat is het wel zo’n beetje. Ik kan rijden maar vind er niets aan. Het lukt altijd maar vraag niet hoe. Toen ik pas mijn rijbewijs had droeg ik bij elke rit dezelfde gympies, omdat ik dacht dat het op andere schoenen niet zou lukken. Gelukkig hebben we door de jaren heen al heel veel auto’s gehad dus ik rij inmiddels in alles en op elk schoeisel.

We stapten in de Mini en ik bekeek het interieur, mooi zeg zo’n nieuw ding. Ik draaide de sleutel om en de muziek knalde uit de speakers. Waar zat de volumeknop?! Alle lampjes gingen aan en ik liet langzaam mijn koppeling opkomen en trapte op het gaspedaal. We rolden een paar centimeter naar voren. Huh, waarom kon ik geen gas geven? Het dashboard gaf aan dat ik mijn koppeling moest indrukken. Dat deed ik toch?! Nog een keer. Weer een paar centimeter vooruit en weer niets. De tijd begon een beetje te dringen en op de parkeerplaats zag ik onze beveiliger lopen. We wenkten hem. Ik wilde mijn raampje laten zakken maar er was geen knopje op mijn deur. Ik stapte uit en vroeg hem of hij het eens wilde proberen om te zien of het aan de auto of aan mij lag.

Hij nam het over en er gebeurde hetzelfde. Totdat hij de sleutel verder omdraaide en de motor startte. Neeee, wat erg! In alle herrie van de muziek had ik niet eens gehoord dat de motor niet liep, in vond hem wel stil. Toen ik de complimenten in ontvangst genomen had en weer achter het stuur kroop, zag ik een lachende collega achter het raam van het pand. Tijdens het rijden zag mijn collega het knopje voor het raampje op het dashboard.

Toen we aankwamen liep mijn collega (die met zijn eigen auto was) naar me toe om te zeggen dat ik alleen stadslicht voerde. Met z’n drietjes lachten we hard om al het geklungel. Teruggekomen op kantoor parkeerde ik de Mini op één van de twee poolauto-plekken. O wacht, er stond een nummerbord bij elke plek. Stond ik goed? Wat is mijn kenteken? Zucht. Aan de sleutelbos hing een tankpas. Ik realiseerde me dat ik niet eens wist waar je daarmee terecht kon? Lekker handig. Godzijdank gaf de brandstofmeter een nagenoeg volle tank aan. Niet eens naar gekeken tijdens het rijden. Op een stickertje stond het kenteken, ik moest op de parkeerplek ernaast staan.

Op de tweede bezoekdag besloten we dat het wel wat overdreven was om met drie personen op pad te gaan, waardoor ik samen zou gaan met mijn geopereerde collega. Haar opgezwollen hand kon alweer twee vingers voorzichtig bewegen maar meer muziek zat er nog niet in. Op het programma stonden twee adressen (waarvan ik niet wist waar het was) en de fonkelnieuwe automaat. Gewapend met tas en schrijfordner schoof ik achter het stuur. Toen ik mijn bril wilde pakken vergat ik dat de map nog rechtop op mijn schoot stond waardoor ik er met mijn mond tegenaan klapte. Het bloedde nog net niet maar ik voelde en zag mijn onderlip rood opzwellen. Mijn god, we waren nog niet eens weg en het begon alweer. Zowaar kreeg ik de navigatie direct aan de praat. Omdat ik nog nooit in een automaat had gereden zou mijn collega uitleg geven. Neutraal, drive en achteruit, een pedaal minder, dit leek te doen.

Waar zat de aan-knop? Nee, deze moest je gewoon starten met de sleutel. Wel je rem ingetrapt houden. Toen ik hem losliet reden we weg maar remde ik voor een tegenligger. Dolblij waren we dat we onze gordels om hadden, want we vlogen haast door de voorruit. Waarom remde dit ding zo achterlijk hard?!

Bijgekomen van de schrik vervolgden we onze weg. Dit moest ik even oefenen hoor, ‘ik ga weer remmen’ waarschuwde ik. Ondanks dat ik het pedaal maar zacht intrapte, kwamen we weer met een klap tot stilstand. Gatverdamme, met kloppend hart reden we verder. In de verte een stoplicht en ik deed echt mijn best maar weer gebeurde hetzelfde. Toen het licht op groen sprong toeterde de auto achter ons, of we even door wilden rijden. Voorafgaand aan zeker twee bochten graaide ik naar een versnellingspook die er niet was. Na nog een paar keer met een klap tot stilstand te zijn gekomen meldde mijn collega dat haar ingewanden van zijn plek waren. Allebei opgelucht konden we parkeren op het eerste adres.

Toen we naar het tweede adres door moesten, overwogen we serieus het kleine stukje te lopen. Maar nee, natuurlijk moesten we de auto meenemen. Zij besloot, met pols die niet kon buigen, om even te voelen of er iets mis was met de auto. Ze zoefde over de parkeerplaats en kwam meerdere malen zachtjes tot stilstand. Mijn klomp brak. ‘Stap maar in’ gebaarde ze. Nee, dit wilde ik echt niet. Ook al was mijn rijstijl een kermisattractie, iemand met maar één hand achter het stuur, dat is gevaarlijk.

‘Hou jij je linkervoet wel weg van die pendalen?’ vroeg mijn collega toen ze na lang aandringen toch verkaste naar de bijrijdersstoel. Huh, niks doen met links? Ik remde met links. Maar normaal gebruik je links natuurlijk alleen om je koppeling in te trappen. Nu pas bedacht ik me dat je altijd remt met rechts, was dat het euvel?! In een automaat doet links niks, rechts geeft gas én remt. De rest van de tocht verliep zonder een centje pijn. We leverden de sleutels in bij de collega die gister lachend achter het raam had gestaan. ‘Ging het goed?’ informeerde hij. ‘Prima hoor, geen centje pijn’ probeerde ik proestend mijn lachen inhoudend te zeggen. Mijn bijrijdster zei dat ze blij was dat de airbags er nog in zaten en ik dacht precies hetzelfde.