Alledaags

Poolauto deel 2

We moeten weer een paar werklocaties bezoeken en omdat het noodweer is, hebben we wederom een poolauto gereserveerd. Na het geklungel van de vorige keer weet ik inmiddels hoe ze werken en waar de (meeste) knopjes zitten. Tussen toen en nu zaten nog meerdere ritten die prima verliepen dus geen vuiltje aan de lucht. De afstanden zijn deze keer kort, dus kozen we voor de piepkleine Fiat 500. Aan de sleutelbos hangt ook een tankpas in een plastic hoesje. Ik vertel aan de collega van het uitgiftepunt dat dit hoesje wat onhandig is. Bij de vorige rit waren we hem bijna verloren omdat hij eruit viel.

Met onze dikke winterjassen wurmen we ons in het autootje. Er staat een hoge koffiebeker tussen onze stoelen, blijkbaar van onze voorganger deze ochtend. Omdat het al zo krap is, mik ik het ding zolang in het dashboardkastje. De geopereerde pols van mijn collega is bijna genezen dus kruipt ze zelf achter het stuur. Tenminste, ik gok dat dit de reden is. Het zou ook kunnen zijn dat ze na de bijna-doodervaringen van de vorige keer nu liever zelf het heft in handen heeft. Hoe dan ook, zij rijdt en ik lever de adressen en doe de kilometeradministratie. Dat is belastingtechnisch verplicht maar reuze onhandig en tijdrovend. Van en naar elke locatie moet je adressen en kilometerstanden bijhouden. Tijdens het schrijven moet de chauffeur geïnformeerd worden wat het volgende adres is, zodat dit ingevoerd kan worden in de routeplanner. Als ie wat snellere internetverbinding had was het echt een jofel ding.

We kennen beiden noch de weg, noch de locaties dus de lamme is weer met de blinde op pad. Als we elkaar wat minder aardig hadden gevonden had ik zéker voor de grotere poolauto gekozen. Die waarin je niet klem tegen elkaar aan zit. Als je met deze een tikje te hard over een bult of door een kuil gaat, stoot mijn hoofd tegen het kekke dakje. Ik merk dat ik ook minder lekker zicht heb in dit broodtrommeltje. De raampjes zijn zó klein en we zitten zó laag dat ik ook nu weer een beetje mijn hart vasthoud. Nou, niet zeuren maar gaan!

Aangekomen op locatie 1 is nog precies 1 parkeerplek, fijn! De ingang van het pand waar we moeten zijn heeft een biljet op de deur; we moeten de hoek om. Regen en wind trotserend lopen we tot we een ons wegen. Natuurlijk hadden we beter een kilometer verderop kunnen gaan staan, maar dat weet je niet vooraf. Na het bezoek snel terug naar de auto.

Mijn collega is al ingestapt en ik sta met het portier in mijn hand. Er klopt iets niet. Wij hadden toch geen stoffen dak? Wij hadden een keihard transparant dakje waar ik steeds met mijn hoofd tegenaan zat. Of ben ik nou zo in de war? ‘Kom nou!’ wordt vanuit binnen geroepen. Als ik het portier open zie ik een wit babysokje liggen, wat troep en een appel in een vak. ‘Het klopt niet’ roep ik terug naar mijn collega die roept dat ik moet instappen. Dit is onze auto niet! Gierend van het lachen en in de war stapt mijn collega uit. Twee auto’s verderop staat ons autootje, ook een witte Fiat 500. Hoe kan dat nou? Ging hij open met onze sleutel of was hij niet afgesloten? We hebben geen idee en stappen snel in ‘onze’ poolauto.

Tegenover ons staat een taxichauffeur naar ons te gebaren. Ik denk uit zijn bewegingen te snappen dat hij zich afvraagt wat we aan het doen zijn. ‘Ik denk dat hij de politie heeft gebeld en dat ze onderweg zijn’ probeer ik mijn collega de stuipen op het lijf te jagen. We rijden snel richting volgende locatie. Ik ben al lang blij dat de eigenaar van het andere autootje niet in de buurt was. De routeplanner werkt zowaar en we komen aan op het volgende adres. Als we uitstappen houdt mijn collega de sleutelbos omhoog en het hoesje van de tankpas is leeg. Verloren, we moeten terug.

‘Ik ga eerst in dat autootje kijken, daar was ik het laatst’ zegt mijn collega als we aan komen. Ze heeft lef. Terwijl ik de eerder gelopen route bewandel, kruipt zij doodleuk nog een keer achter het stuur van de auto die niet van ons is. Waar zou de eigenaar zijn, wat zou hij/zij doen wanneer hij haar zag zitten? Ik ben te braaf voor dit soort dingen. De tankpas vinden we verderop in de straat op de stoep en we kunnen opgelucht onze route vervolgen.

Aan het eind van de middag komen we terug op kantoor de collega van het uitgiftepunt staat al breed lachend voor het raam. Ik steek tijdens het parkeren stoer mijn duim omhoog om te laten weten dat het allemaal prima ging.  Als we de beker willen pakken om terug te geven bleek dat er nog koffie (met melk) inzat en het hele handschoenenkastje zeiknat is. Gatver! Met zakdoekjes proberen we het ergste drama te deppen. De blauwe parkeerschijf wordt niet schoon maar ruikt wel lekker naar koffie. Snel leveren we de sleutels en administratie weer in. Naar de beker was al gevraagd, dus we waren weer de braafste meisjes van de klas. De tankpashoes is geoptimaliseerd.  

Die avond krijg ik een appje van mijn collega: ‘of ik, als ik morgen weer op pad ga, haar sjaal wil meenemen.’ Die had ze laten liggen in het autootje. Ik app terug dat ik hoop dat ie niet in het handschoenenkastje lag?