Alledaags

Lekker fris

Door de enorme hectiek van de afgelopen dagen, is ons huishouden er een beetje bij ingeschoten. Ineens was ik heel goed in prioriteiten stellen. Het huishouden was met stip gezakt naar nul. Nu ik mopper over onze zwijnenstal, vind mijn lief dat ik niet zo moet overdrijven. Aanvullende woorden zijn onnodig, want ik ken het motto; ‘Ons huis is geen toonzaal, maar een gebruiksvoorwerp. Er moet in geleefd worden!’ Nou, dat hebben we gedaan. Maar ik leef nou eenmaal niet graag in een ranzig hok. Van ‘lekker fris’ word ik veel gelukkiger. Actie is dus vereist.

De technische recherche hoeft er niet aan te pas te komen om na te gaan wie hier geleefd heeft de afgelopen dagen. Op onze vloer kun je het luid en duidelijk lezen. Ook zonder bril. Ik heb er dagenlang geen erg in gehad. Mijn ogen waren dik van het janken, wat helder kijken echt vertroebelt. De sporen zitten overal. Ik ben al blij dat je er niks van ruikt, maar dat komt misschien door al die bloemen die overal staan. Iedereen is zo lief. Wat is het toch apart dat, als de dood dichtbij is, je je dierbaren extra koestert. Waar ik de laatste weken de touwtjes al flink liet vieren, heb ik ze afgelopen week helemaal losgelaten. Tuurlijk mag ons kind nog een cola, en nee, het is niet erg dat het al avond is. Hij mag alles. Pak maar chips hoor, het geeft niet dat er stukken tussen de kussens van de bank vallen. Neem anders nog wat van dat goddelijke ijs, nee je hoeft niet te vragen of je nog een schaaltje mag! Nee, mama hoeft echt niets. Ik vind het ook raar.

Ik ben zo druk en vaak weggeweest de laatste dagen, dat ik me realiseer dat ik ons kind nauwelijks gezien heb. Ik kijk naar hem. Hij is ogenschijnlijk zo stoer en nuchter. Ik mag hem nu heel vaak vastgrijpen en knuffelen. Ik maak er gretig misbruik van. Als ik het raam op zijn kamer wijd openzet, vliegen de stofwolken me om de oren. Als ik hem zeg dat ik gelijk ga stofzuigen reageert hij relaxed; ‘Rustig aan mam, het is MIJN kamer he, MIJN habitat, jij hoeft er toch niet in te wonen?’ Hij kan me altijd laten lachen. Ik gier de stofzuiger er doorheen. Gelijk door naar beneden, waar het het ergst is.

Overal liggen kruimels. Ik heb een hekel aan kruimels. Ik traceer naast broodkruimels, ook kruimels hondenvoer. Nou ja, die keer van de week, dat ik vergeten ben eten te geven, zijn ze dus niet verhongerd. Anders hadden ze de kruimels wel opgelikt. Ik ben helemaal een beetje opgelucht.

Naast het plekje op de bank, waar mijn lief altijd zit, liggen opgedroogde druppels rode wijn. In de keuken kleeft mijn slipper vast aan een guts cola. Ons kind draait regelmatig iets te enthousiast een fles open. Of schenkt ergens naast. Hij heeft ook jus d’orange gedronken van de week, zie ik. Maar ik heb er niet over gezeurd. Ik was zelf ook niet heel lekker bezig, toen ik plotseling moest hoesten vloog er een stuk pizza mijn elle boog in. Bij de kachel een ondefinieerbare vlek. Een nies van de hond? Ik vlieg met de stofzuiger overal overheen. In mijn andere hand de Swiffer. Ik doe zo wild, ik lijk mijn oma wel; ook zo kippendriftig. Alleen opereerde zij meestal in haar bh (opvliegers tot op late leeftijd). Ik heb geen opvliegers, dus mijn hemd nog aan. Ik doe het zo slecht nog niet.

Ik heb de tuindeuren open gezet, frisse lucht erin. De hond rent in en uit. Neemt vrolijk takjes en afgewaaide bloemblaadjes mee naar binnen. Het ligt overal. Ik struikel over twee tennisballen. Tuurlijk, een hond wil ook af en toe spelen. Ook dat mocht deze dagen binnen. In de wijk zijn de groenstroken gemaaid. In het hele huis vind ik grassprietjes. Nog wat prut, van de zonnebloemen die we in grotere potten hebben gezet. Ik kom zelfs een druppel Port tegen, naast de tv. Ik drink echt nooit, maar van de week heb ik, verspreid over meerdere dagen, de halve fles soldaatgemaakt die er nog stond. Als het stoomapparaat erover is gegaan, is alles weer fris.

Ik trek de oven open, onze broodjes zijn klaar. Normaal ligt de oven nooit vol kruimels, nu wel. Als je eet omdat je anders omvalt, gedraag je je anders. Ik heb er de afgelopen dagen af en toe maar wat in geflikkerd. Dat is nu goed te zien.  Ik heb geen zin meer in het schoonmaken van de oven. Eerst eten met ons kind.

De postbode bezorgt nog meer kaarten. Tijdens het kauwen scan ik de enveloppen op het handschrift. Zonder ze open te maken herken ik Els, Peet en Dol, en weer een kaart van ex-collega M. Ik proest mijn tranen eruit. Lieve gebaren raken me zo diep deze dagen. Als je huilt kun je niet lezen. Bloedirritant. Voor de duizendste keer poets ik mijn bril. Daar vallen steeds tranen in. Zeuren kan ik gelukkig altijd, ook nu.

Als ik mijn moeder bel, hoor ik dat ook daar het huishouden een beetje op zijn reet ligt. Alleen bij haar al wat langer. Er waren andere prioriteiten. Zij was ook net klaar met stofzuigen. Als ik vertel hoe ernstig het bij ons was, zegt ze dat mijn stofvlokken echt meevallen. Zij trof tijdens het stofzuigen onder een stoel, een kaaskorst aan.

(Bij haar dus geen muizen, anders lag die korst daar niet. En als ik dat tegen mijn vader gezegd zou hebben, wist ik het antwoord; ‘jammer he!’)