Een paar jaar geleden kreeg ik van mijn broer een druif. Nou ja, hij zei dat het een druif was. Ik zag alleen een kale donkerbruine steel met fladderende sliertjes eraan, in een pot met aarde. Zo op het eerste gezicht niet iets om blij van te worden. Maar mijn broer heeft een volkstuin met een jaarlijks terugkerende massaproductie, dus ik zie hem wel voor vol aan. ‘Zet ‘m nou maar gewoon in de grond in het zonnetje, dan zie je maar’. Zoiets zei hij erbij. Zo gezegd zo gedaan. Mijn lief vertrouwde die steel ook niet helemaal en heeft er later nog eens een bij gekocht. Aan die zaten wel al blaadjes. Welke van de twee zo mooi is gaan groeien weet ik niet, maar het is echt meer dan goed gekomen.
Onze familie is blijkbaar gek op druiven, want ook mijn ouders hebben er een in de tuin. Op het zonnigste plekje in een windstille hoek staat die van hen. Als wij nog maar witte kraaltjes aan de twijgjes hebben, beginnen de knoeperds van hen al paars te worden. Veel liefdevoller dan bij ons worden de takken daar tegen het huis bevestigd en onder het keukenraam begeleidt. Als mijn moeder in onze tuin is inspecteert ze steevast onze druif. Gelukkig laat ze nooit merken hoe lullig die van ons afsteekt tegen die van hen. Gedachteloos trekt ze hier en daar wat weg. Door de jaren heen heb ik ook nuttige tips gekregen. Dat je bijvoorbeeld moet aftoppen in de zomer. Om de tros beter te laten groeien moet je nieuwe scheuten verwijderen. Anders nemen die alleen maar voeding weg en blijven je trossen kleine lullige frutsels. Zodra er trosjes komen weet ik dat ik na het trosje nog twee blaadjes mag laten zitten, maar de rest van de tak moet er echt af.
Toen onze druif na een paar jaar echt begon te groeien, leek het mijn lief leuk om een gaasrek in de tuin te zetten naast de druif. Daar kon hij dan leuk in hangen als de takken lang genoeg zouden zijn. En zo geschiedde. Braaf heb ik elk jaar de nieuwe takken langs het rek geleid. Onze vrienden die op bezoek komen zeggen altijd ‘wat leuk zeg, die druiven!’ En het staat ook leuk. Elk jaar meer vrolijke paarse trossen die bungelden tegen een strakblauwe hittegolflucht. En ik natuurlijk braaf water blijven geven en scheutjes afbreken. Eindeloos werk.
In mijn Facebookherinneringen lees ik, dat we op de dag af zeven jaar geleden, ruim twee kilo druiven hadden. Ik had er trots een foto bij gezet. Omdat ik weet hoeveel werk het is, had ik de pluk van dit jaar uitgesteld. Afgelopen weekend moesten ze er echt af. Als je namelijk te lang wacht loop je het risico dat een spreeuwenkolonie er lucht van krijgt en in één wervelwind je hele struik wordt leeg gevreten. Ik gun het de spreeuwen hoor, echt, maar het geeft een wel enorme bende. Spreeuwen plukken namelijk niet netjes de druifjes af maar prikken woest in het rond. Het gevolg is dat je terras vol ligt met druivenpulp. Ja, ik spreek helaas uit ervaring.
Mijn lief merkte dit weekend op ‘moeten de druiven er niet eens af?’ En ging verder met het klusje in de schuur. Ik haalde grote schalen uit de keuken en de kniptang uit de la. Ik denk dat ik bijna een uur bezig ben geweest om alles van de struik af te knippen, er kwam geen eind aan. Maar toen was het etenstijd en was er geen tijd meer om iets met de trossen te doen. Onze druiven zijn lekker, maar de velletjes zijn net iets te hard om ze zo uit de hand op te eten. Ik moet er dus iets mee. Maar het was zo enorm veel dit jaar dat ik ertegenop zag. ‘Gooi toch weg joh, wat moeten we ermee’ kreeg ik als oppepper te horen. Maar dat kan natuurlijk niet. Ik ben niet de hele zomer bloedig bezig om het vervolgens in de groenbak te kieperen. Ook volledig in strijd met mijn opvoeding, je gooit geen eten weg.
De dag na het weekend leek het wel een gaarkeuken op ons aanrecht. Een rij pannen, de schalen met druiven, de vergiet, een zeef, de draaizeef, een maatbeker, een lekbord, compleet gekkenhuis. Nadat ik, na ruim een uur, alle druiven van de steeltjes geritst had, heb ik ze gewassen en in de grootste pannen gedaan. Twee soeppannen van tien liter. Het wassen gebeurde in etappes, want er gingen ongeveer zes vergieten in één pan. Natuurlijk heb ik eerst de opbrengst gewogen. Ruim acht kilo verdween er in de soeppannen. En omdat mijn gezin niet dol is op zuur, een piepklein beetje suiker toegevoegd; twee zakjes vanillesuiker. Zure dingen worden namelijk niet gedronken in dit huis. Ja, door mij. Maar ik krijg die hoeveelheid in mijn eentje nooit weg. Daarna de boel een goed doorgekookt om er zeker van te zijn dat alle verdwaalde spinnetjes, miertjes en andere kruipsels echt omgekomen waren. Na het koelen begon het zeven. De overgebleven pulp ging nog door de ouderwetse draaizeef en het sap daarna terug in schone pannen. Afkoelen voordat het de koelkast in kon.
Alle lege flessen die ik kon vinden heb ik gevuld. Volgens mij hield ik een liter of zes over. De koelkast puilde uit. Aan iedereen meegedeeld dat het er was en dat er vooral van gedronken mocht worden. Zelf heb ik minstens een liter op. Ook op mijn werk kon ik een paar bekertjes slijten. Maar omdat er geen conserveringsmiddelen inzitten, durf ik het niet lang te bewaren. Na twee dagen meldde ons kind dat het ‘best lekker’ was. Lekker vlot. Ik heb de laatste twee en een halve liter nu door de gootsteen gespoeld.
Nu lees ik net op internet, dat als je de trosjes in het voorjaar kleiner maakt, je nog vollere vruchten krijgt. Nog meer oogst dus. Ik doe het niet. Druivensapmakerij Van Viegen gaat in winterslaap. En als ‘de sapstroom’ gestopt is snoei ik het kreng terug. Met de sapstroom wordt het vocht in de takken bedoeld he, niet de druivensapstroom uit mijn keuken. Mocht iemand een leuk recept hebben voor een lekkere wijn, dan wil ik de druiven volgend jaar wel leveren. En ook samen de broekspijpen oprollen om in de teil te stampen. Wordt het nog gezellig ook!